EU Hof van Justitie gaf prejudiciële beslissing in Heureka versus Google zaak

12 juli 2024

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het "HvJEU") heeft een prejudiciële beslissing gegeven in de zaak Heureka versus Google over de toepassing van nationale verjaringsregels op schadevorderingen uit hoofde van een inbreuk op het EU-mededingingsrecht (zaaknummer: C-605/21). 

Heureka Group a.s. ("Heureka"), een Tsjechische onderneming die actief is op de markt voor prijsvergelijkingsdiensten, stelt schade te hebben geleden als gevolg van Googles inbreuk op artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU") (de "Inbreuk"), zoals vastgesteld door de Europese Commissie ("Commissie") in haar beschikking in de zaak AT.39740 - Google Search (Shopping) (het "Besluit"). In het Besluit stelde de Commissie vast dat Google misbruik had gemaakt van haar machtspositie op dertien nationale markten voor algemene onlinezoekdiensten (binnen de EER), door haar eigen prijsvergelijkingsdienst ("Google Shopping") systematisch prominenter te positioneren en weer te geven op haar algemene zoekresultatenpagina's dan concurrerende prijsvergelijkingsdiensten en de websites van concurrerende prijsvergelijkingsdiensten aan de hand van verschillende algoritmen lager te laten rangschikken in de algemene zoekresultaten van Google ('demotions'). Deze self-preferencing van haar eigen prijsvergelijkingsdienst en demotions van concurrerende prijsvergelijkingsdiensten leidden tot een aanzienlijke daling van het websiteverkeer ('traffic') van de algemene zoekresultatenpagina's van Google naar concurrerende prijsvergelijkingsdiensten en, omgekeerd, tot een aanzienlijke toename van het websiteverkeer naar Google Shopping. De Commissie heeft vastgesteld dat de inbreuk op de Tsjechische markt voor algemene onlinezoekdiensten in februari 2013 is begonnen en op 27 juni 2017 (de datum waarop de Commissie het Besluit heeft genomen) nog steeds voortduurde. 

Heureka heeft op 26 juni 2020 een schadevergoedingsprocedure tegen Google aanhangig gemaakt bij de rechtbank van Praag, waarin zij vergoeding vordert van de schade die zij heeft geleden door de afname van het websiteverkeer als gevolg van het onrechtmatige handelen van Google. In haar verweer voerde Google aan dat ten minste een deel van de vorderingen van Heureka reeds verjaard was onder toepassing van de Tsjechische verjaringsregels die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van de wet ter implementatie van richtlijn 2014/104/EU (de "Schaderichtlijn") in Tsjechisch recht (de "Tsjechische Implementatiewet"). Heureka had immers ruim vóór de vaststelling van het Besluit kennis gekregen van de noodzakelijke informatie voor het instellen van een schadevordering, namelijk op 30 november 2010, op welke datum de Commissie een persbericht uitbracht waarin zij aankondigde dat zij een formeel onderzoek tegen Google had geopend. Aangezien de Inbreuk op de Tsjechische markt in februari 2013 is begonnen, is de verjaringstermijn in deze zaak volgens Google onmiddellijk in februari 2013 beginnen te lopen. Dit standpunt van Google werd betwist door Heureka. Tegen deze achtergrond heeft de Tsjechische rechter in eerste aanleg vier prejudiciële vragen gesteld aan het HvJEU om opheldering te krijgen over het aanvangsmoment van verjaringstermijnen in geval van schadevorderingen uit hoofde van een inbreuk op het EU-mededingingsrecht op grond van de Tsjechische verjaringsregels zoals die golden vóór de inwerkingtreding van de Tsjechische Implementatiewet (de "oude nationale wet") en over de temporele reikwijdte van artikel 10 van de Schaderichtlijn dat betrekking heeft op verjaring.

Temporele werkingssfeer van artikel 10 van de Schaderichtlijn

De eerste twee prejudiciële vragen hadden betrekking op de temporele werkingssfeer van artikel 10 van de Schaderichtlijn. In zijn beantwoording van deze vragen heeft het HvJEU de belangrijkste overwegingen uit het RM versus Volvo-arrest van 22 juni 2022 (C-267/20, EU:C:2022:494) herhaald en nogmaals benadrukt dat, om te bepalen of artikel 10 van de Schaderichtlijn temporeel van toepassing is, eerst moet worden nagegaan of de verjaringstermijn waarin het oude nationale recht voorzag, was verstreken vóór de uiterste datum voor de implementatie van de Schaderichtlijn (dat wil zeggen vóór 27 december 2016). Daarom moest eerst worden vastgesteld op welke datum de verjaringstermijn onder het oude nationale recht is gaan lopen. Daar komen de derde en vierde prejudiciële vraag om de hoek kijken.

Artikel 102 VWEU en het doeltreffendheidsbeginsel verzetten zich tegen de toepassing van de oude Tsjechische verjaringsregels 

Met zijn derde en vierde prejudiciële vraag vroeg de Tsjechische rechter in essentie of de oude nationale wet, die voorzag in een ''verjaringstermijn van drie jaar, die onafhankelijk en afzonderlijk voor elke gedeeltelijke schade die het gevolg is van een dergelijke inbreuk begint te lopen vóór het einde van de betreffende enkele en voortdurende inbreuk en die tijdens het onderzoek van de Commissie niet kan worden geschorst of gestuit'', verenigbaar is met artikel 10 van de Schaderichtlijn, artikel 102 VWEU en het doeltreffendheidsbeginsel. Het HvJEU oordeelde dat het recht om volledige vergoeding te vorderen van de schade die door een inbreuk op het EU-mededingingsrecht is veroorzaakt, in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk zou worden gemaakt indien de verjaringstermijn begint te lopen voordat de inbreuk is beëindigd en de benadeelde partij op de hoogte was of redelijkerwijs had behoren te zijn van de informatie die noodzakelijk is om zijn schadevordering in te stellen.
 

De verjaringstermijn kan niet beginnen te lopen voordat de inbreuk is beëindigd

Volgens het HvJEU is het vereiste dat de verjaringstermijn niet kan beginnen te lopen voordat de inbreuk is beëindigd, noodzakelijk om de benadeelde in staat te stellen het bestaan, de omvang en de duur van de inbreuk, de daardoor veroorzaakte schade en het causale verband tussen de schade en de inbreuk vast te stellen en te bewijzen. In dit verband acht het HvJEU relevant de complexiteit van het kwantificeren van de schade in mededingingsrechtelijke zaken waarin de inbreuk nog voortduurt, het systeem van publieke en private handhaving dat is bedoeld om mededingingsverstorend gedragingen te bestraffen en om ondernemingen van dergelijke gedragingen te weerhouden en de afschrikkende werking die ertoe kan leiden dat de betrokken onderneming de inbreuk eerder staakt. De schorsing of stuiting van de verjaringstermijn voor de duur van of gedurende een onderzoek van de Commissie wordt noodzakelijk geacht om benadeelden in staat te stellen te beoordelen of er een inbreuk op het EU-mededingingsrecht is gepleegd, de omvang en de duur van de inbreuk te kennen en zich op die bevindingen te baseren in een latere schadevergoedingsactie. Het HvJEU oordeelde dat artikel 102 VWEU en het doeltreffendheidsbeginsel om die reden de schorsing of stuiting van de verjaringstermijn voor de duur van het onderzoek van de Commissie vereisen. 

Kennis van noodzakelijke informatie voor het instellen van een schadevordering

Daarnaast heeft het HvJEU benadrukt dat voor de aanvang van de verjaringstermijn vereist is dat de benadeelde partij kennis had van de noodzakelijke gegevens voor het instellen van een schadevordering, zoals het bestaan van een inbreuk op het EU-mededingingsrecht, het bestaan van schade, het causale verband tussen deze schade en de inbreuk en de identiteit van de in-breukmaker. Onder verwijzing naar het RM versus Volvo-arrest merkt het HvJEU op dat het tijdstip vanaf wanneer de benadeelde geacht kan worden kennis te hebben van dergelijke noodzakelijke informatie in beginsel samenvalt met de datum van bekendmaking van de samenvatting van het Besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie, waarbij wordt erkend dat benadeelden reeds geruime tijd vóór die datum weet kan hebben van die noodzakelijke informatie. Het HvJEU heeft ook beoordeeld of dit in de onderhavige zaak anders kan zijn, aangezien het Besluit, anders dan in de zaak Volvo versus RM, nog niet onherroepelijk was geworden, aangezien het Besluit door Google is aangevochten en het hoger beroep bij het HvJEU thans nog aanhangig is. Onder verwijzing naar de conclusie van de advocaat-generaal is het HvJEU van oordeel dat een besluit van de Commissie dat nog niet onherroepelijk is, bindende kracht heeft zolang het niet nietig is verklaard. Het HvJEU heeft daarmee verduidelijkt dat, ongeacht of het betreffende besluit onherroepelijk is geworden, vanaf de datum van bekendmaking van de samenvatting van het besluit er in beginsel van mag worden uitgegaan dat een benadeelde over alle informatie beschikt die hij nodig heeft om zijn schadevordering in te stellen: hij kan zich ter ondersteuning van een dergelijke schadevordering beroepen op een besluit dat nog niet onherroepelijk is geworden. In tegenstelling tot de schorsing of stuiting van de verjaringstermijn waarin artikel 10 lid 4 van de Schaderichtlijn voorziet, vereisen artikel 102 VWEU en het doeltreffendheidsbeginsel dus niet dat de verjaringstermijn onder het oude nationale recht wordt geschorst of gestuit totdat een besluit van de Commissie onherroepelijk is geworden. 

Conclusie in dit geval

In het onderhavige geval oordeelde het HvJEU dat, ongeacht wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat Heureka over alle voor het instellen van haar schadevordering noodzakelijke kennis beschikte, de verjaringstermijn niet vóór 27 juni 2017 kon zijn gaan lopen, aangezien de inbreuk op die datum nog niet was beëindigd. Ingevolge het Volvo versus RM-arrest is artikel 10 van de Schaderichtlijn daarmee ratione temporis van toepassing. In dat verband verwijst het HvJEU ook naar artikel 10 lid 4 van de Schaderichtlijn, dat bepaalt dat de schorsing van de verjaringstermijn in verband met een handeling van een mededingingsautoriteit tot onderzoek of vervolging van een inbreuk op het EU-mededingingsrecht niet kan eindigen voor het verstrijken van ten minste één jaar nadat het besluit onherroepelijk is geworden of nadat de procedure op andere wijze is beëindigd. 

Op basis van deze overwegingen concludeert het HvJEU dat artikel 10 van de Schaderichtlijn, artikel 102 VWEU en het doeltreffendheidsbeginsel aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen oud nationaal recht, dat voorziet in een verjaringstermijn van drie jaar voor schadevorderingen uit hoofde van voortdurende inbreuken op het mededingingsrecht van de EU en die:
  • begint te lopen, onafhankelijk en afzonderlijk voor elke gedeeltelijke schade die het gevolg is van een dergelijke inbreuk, vanaf het moment waarop de benadeelde op de hoogte was, of redelijkerwijs had behoren te zijn, van het feit dat hij schade had geleden en van de identiteit van de partij die gehouden is deze schade te vergoeden, zonder dat de benadeelde op de hoogte was van het feit dat de betrokken gedraging een inbreuk op het mededingingsrecht van de EU vormde en zonder dat deze inbreuk was beëindigd; en
  • niet kan worden geschorst of gestuit gedurende het onderzoek van de Commissie met betrekking tot de betreffende inbreuk.


Opmerkingen 

Het arrest van het HvJEU in de zaak Heureka versus Google volgt grotendeels de overwegingen van het HvJEU in zijn eerdere arrest in de zaak RM versus Volvo. In aanvulling op laatstgenoemde zaak, verduidelijkt het Heureka versus Google-arrest nu onder andere de relevantie van een niet-onherroepelijk besluit voor de aanvang van de verjaringstermijn onder oud nationaal recht en de kennelijke irrelevantie van de schorsing of stuiting van de verjaringstermijn voor de duur van een onderzoek van de Commissie zoals voorzien in de Schaderichtlijn en nationale implementatiewetten. Hiermee wordt nieuw licht geschenen op de ratio van artikel 10 lid 4 van de Schaderichtlijn en op de vraag of dit kan worden gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor de aanvang van de verjaringstermijn. 

Naast het vereiste dat de verjaringstermijn niet kan beginnen te lopen voordat de inbreuk is beëindigd, onderstrepen de RM versus Volvo-zaak en de Heureka versus Google-zaak het belang van kennis van de noodzakelijke informatie voor het instellen van een schadevordering voor de aanvang van de verjaringstermijn. Er zijn echter nog steeds kwesties die in dit verband niet zijn opgelost. Wanneer kan een benadeelde bijvoorbeeld geacht worden over de noodzakelijke informatie van een schadevordering te beschikken in een ''hybride'' situatie, oftewel een situatie waarin de Commissie, in essentie op basis van hetzelfde of een vergelijkbaar feitencomplex, inbreuken op het EU-mededingingsrecht heeft vastgesteld in zowel een schikkingsbesluit dat is geadresseerd aan enkele inbreukmakers als een "reguliere" inbreukbesluit dat is geadresseerd aan andere inbreuk-makers, waarbij beide besluiten op verschillende data zijn genomen en waarvan de samenvattingen ook op verschillende data zijn bekendgemaakt? In dat verband kan men zich met betrekking tot schadevorderingen die zijn ingesteld tegen de laatstgenoemde groep inbreukmakers afvragen of een schorsing of stuiting van de verjaringstermijn voor de duur van het onderzoek van de Commissie dat uitmondt in het "reguliere" inbreukbesluit wel enig nut heeft, mede gelet op de uitspraak van het HvJEU over dit specifieke element in de zaak Heureka versus Google onder het oude nationale recht. 

Een andere situatie waarin het nog onzeker is wanneer een benadeelde over de noodzakelijke informatie beschikt om de verjaringstermijn te laten aanvangen, betreft de situatie waarin een besluit van de Commissie nietig wordt verklaard in een beroepsprocedure, waarna de Commissie opnieuw een inbreukbesluit neemt op basis van dezelfde feiten. Deze vraag is met name relevant wanneer de benadeelde evident al een schadevordering heeft kunnen instellen op basis van het initiële, nietig verklaarde besluit van de Commissie. In de zaak Heureka versus Google oordeelt het HvJEU dat een besluit van de Commissie dat nog niet onherroepelijk is, bindend is ''zolang het niet nietig is verklaard'' en dat een benadeelde dus voldoende kennis heeft om een schadevordering in te stellen op basis van een niet-onherroepelijk besluit. Het is echter onduidelijk wat het effect zou zijn als het besluit van de Commissie nietig zou worden verklaard en vervolgens opnieuw zou worden vastgesteld. Er is dus nog voldoende ruimte voor verduidelijking van andere kwesties.  

 
 
Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner
Lumine van Uden

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel