Rechtbank Rotterdam over ontvankelijkheid van Braziliaanse vereniging en verjaring van vorderingen naar Braziliaans recht

News Update Class Actions

Collectieve schadevergoedingsactie tegen Oracle en Salesforce ontvankelijk
24 juni 2024

The Privacy Collective ("TPC") is ontvankelijk in haar collectieve vorderingen ten behoeve van tien miljoen Nederlandse internetgebruikers tegen techbedrijven Oracle en Salesforce. Dit besloot het hof Amsterdam onlangs in hoger beroep. Dat betekent dat de rechter toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen tot vergoeding van in totaal EUR 10 miljard aan immateriële schade wegens privacyschendingen.

De procedure in eerste aanleg

In deze zaak verwijt TPC Oracle en Salesforce persoonsgegevens van internetgebruikers te verzamelen en te verwerken voor commerciële doeleinden in het kader van hun dienst Data Management Platform. TPC vordert zowel van Oracle als van Salesforce een schadevergoeding van EUR 5 miljard (totaal EUR 10 miljard), althans EUR 500 per internetgebruiker, op grond van onrechtmatige daad en op grond van art. 82 AVG. Op deze collectieve actie is art. 3:305a BW (WAMCA) van toepassing. 

De rechtbank Amsterdam verklaarde TPC in december 2021 niet-ontvankelijk, omdat zij niet voldoende representatief was. TPC had niet voldoende onderbouwd hoeveel internetgebruikers deze actie daadwerkelijk steunden en wat de omvang was van de vordering. TPC had weliswaar 75.000 steunbetuigingen ('likes') verkregen via een 'steunknop' op haar website, maar de informatie die bij de knop werd gegeven was dermate summier dat niet kenbaar was waarvoor de steun werd gegeven. Ook had TPC de gegevens van de 'likers' niet geregistreerd, zodat niet duidelijk was of zij behoorden tot de achterban van TPC. Door het ontbreken van die gegevens kon TPC bovendien haar achterban niet betrekken in de besluitvorming zodat zij ook niet voldeed aan de eisen van transparantie en governance. De steunbetuigingen van andere privacyorganisaties deden voor het representativiteitsoordeel niet zake, aldus de rechtbank.

De procedure in hoger beroep

In hoger beroep verklaart het hof Amsterdam TPC wel ontvankelijk. Het hof stelt voorop dat de ontvankelijkheid van TPC moet worden beoordeeld naar het moment van het sluiten van het onderzoek op de mondelinge behandeling in hoger beroep (ex nunc) en niet naar het moment van indiening van de vordering in eerste aanleg (ex tunc). Vervolgens beoordeelt het hof of is voldaan aan de verschillende ontvankelijkheidsvereisten van art. 3:305a BW. Wij beperken ons hier tot bespreking van het oordeel omtrent de governance, de gelijksoortigheid van de belangen en de representativiteit. 

 

Governance en verhouding tot financier

Ten tijde van het instellen van het hoger beroep beschikte TPC niet over een voltallig bestuur noch over een voltallige raad van toezicht. De bestuurder die heeft beslist om hoger beroep in te stellen mocht dit volgens de statuten doen, maar was op voordracht van de externe financier (Innsworth Capital) benoemd. Op het moment van de mondelinge behandeling beschikte TPC echter over een nieuw voltallig bestuur, dat het hoger beroep heeft voortgezet, en een voltallige raad van toezicht. Daarmee is aan de governancevereisten (ex nunc) voldaan. Dat de aandeelhouder van de financier ook aandelen houdt in Oracle is niet ontoelaatbaar, ook niet volgens de Richtlijn representatieve vorderingen, aldus het hof. Voorts acht het hof overlegging van de financieringsovereenkomst niet nodig, omdat in dit stadium van de procedure voldoende aannemelijk is dat de belangen van de financier en TPC geheel parallel lopen.

Gelijksoortige belangen

TPC had betoogd dat iedere internetgebruiker van wie de persoonsgegevens door Oracle en Salesforce zijn verwerkt immateriële schade lijdt, die in alle gevallen kan worden begroot op EUR 500. Het hof stelt voorop dat volgens zowel het Nederlandse schadevergoedingsrecht als art. 82 AVG voor toekenning van een vergoeding daadwerkelijk schade dient te zijn geleden. Punitieve schadevergoeding kan op geen van deze grondslagen worden gebaseerd. Het hof is van oordeel dat er zeer grote individuele verschillen kunnen zijn tussen de personen die deel uitmaken van de achterban van TPC. Op dit moment kan niet worden vastgesteld in hoeverre de leden van de achterban schade hebben geleden. Het hof acht het bovendien zeer wel mogelijk dat sommige leden van de achterban in het geheel geen immateriële schade hebben geleden.

Desondanks vindt het hof dat de schadevergoedingsvorderingen collectief kunnen worden beoordeeld. De vermeende normschending waaruit de schade zou voortvloeien is wel gelijk. De verschillen in de hoogte van de schade kunnen worden ondervangen door deze in categorieën te begroten, een mogelijkheid waarin de WAMCA expliciet voorziet. Ook heeft TPC, subsidiair, vergoeding van nader bij staat op te maken schade gevorderd. De schade-vergoedingsvorderingen voldoen daarom naar het oordeel van het hof aan het gelijksoortigheidsvereiste. Het hof voegt hieraan toe dat het efficiënt is in een collectieve actie ook te beslissen over eventuele schadevergoeding. Het laten stranden van dit onderdeel past niet bij de ratio van de WAMCA, aldus het hof. 

Dit oordeel gaat verder dan de uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de zaak tegen Allergan en Abbvie over de vermeend schadelijke gevolgen van Biocell borstimplantaten. De rechtbank had daarin – kort gezegd – overwogen dat het recht op vergoeding van immateriële schade volgens de Hoge Raad een hoogst persoonlijk karakter heeft dat zich niet "min of meer forfaitair" laat vaststellen. Dit stond echter niet aan de ontvankelijkheid in de weg omdat niet op voorhand kon worden uitgesloten dat het bestaan van immateriële schade die voor de achterban ten minste een bepaald bedrag beloopt aannemelijk is. De definitieve beantwoording van de vraag of een collectieve beoordeling van de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade mogelijk is schoof de rechtbank door naar de inhoudelijke fase van het geding. In TikTok oordeelde de rechtbank Amsterdam dat de belangenorganisaties niet ontvankelijk waren in hun vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, omdat deze zich niet voor bundeling leenden. Daarvoor was nodig dat nadelige gevolgen voor alle leden van de achterban voor de hand lagen en daar was volgens de rechtbank geen sprake van. 

Representativiteit en inspraak achterban

Het hof stelt voorop dat art. 3:305a BW voor de representativiteit van de belangenorganisatie geen getalsmatig criterium stelt aan de hoeveelheid steunbetuigingen voor de collectie actie. Het hof acht voldoende dat een niet te verwaarlozen aantal belanghebbenden achter de collectieve actie staat. Anders dan de rechtbank vindt het hof daarbij wel relevant dat maatschappelijke organisaties hun steun voor de actie hebben uitgesproken. De steunbetuigingen via de website van TPC gaven bovendien volgens het hof aan dat weliswaar geen groot maar toch een behoorlijk aantal natuurlijke personen met de actie instemmen. De website is inmiddels zo ingericht dat duidelijk is tegen wie de actie zich richt en waarover deze gaat. 

Het feit dat de steunbetuigingen nog steeds vooral anoniem zijn acht het hof niet problematisch, omdat de wet niet verplicht tot registratie van de achterban. Het hof oordeelt dat de maatregelen die TPC inmiddels heeft getroffen ten behoeve van de inspraakmogelijkheden van de achterban voldoende zijn. TPC verstrekt informatie via haar website, nieuwsbrieven en 'Ask-me-Anything' sessies op Reddit. Daarbij houdt zij contact met de achterban via een klankbordgroep van ongeveer tien personen en de steunbetuigende organisaties, die ook zelf een achterban hebben. 

In het licht van de wet en eerdere uitspraken in collectieve schadevergoedingsacties stapt het hof betrekkelijk eenvoudig over de representativiteitsdrempel heen. Oracle en Sales-force hadden betoogd dat er in hoger beroep nauwelijks nieuwe likes zijn bijgekomen, zodat, als dit juist is, het punt blijft staan dat de meeste likes anoniem zijn gegeven toen de website onvoldoende duidelijk maakte voor welke actie de steun werd gegeven. Ook is het aantal likes (75.000) ten opzichte van de gestelde achterban (tien miljoen Nederlandse gebruikers) tamelijk gering (0,75%). In de genoemde collectieve actie tegen Allergan bijvoorbeeld hadden 10% van de vrouwen voor wie werd opgekomen zich aangemeld bij de belangenorganisatie. Deze vrouwen hadden bovendien hun personalia opgegeven, bewijs overgelegd en een deelnemersovereenkomst getekend. Ook in TikTok hebben belanghebbenden contactgegevens bij de aanmelding achtergelaten. De percentages van belanghebbenden die zich bij de drie claimstichtingen hadden aangesloten liep uiteen van 8,7% tot 1%. Dit werd door de rechtbank na een uitgebreide motivering voldoende geacht voor de representativiteit. 

De meeste waarde lijkt het hof toe te kennen aan het feit dat gevestigde maatschappelijke organisaties de collectieve actie steunen. Dit vereiste wordt echter niet genoemd in art. 3:305a BW en werd tot nog toe aangevoerd als onderbouwing van de representativiteit in algemeenbelangacties omdat een cijfermatige onderbouwing van de achterban daarin dikwijls niet goed mogelijk is. 

Verdere verloop van de procedure

De vraag die nu voorligt is of het hof de zaak inhoudelijk zal afdoen of deze terug zal verwijzen naar de rechtbank. Volgens de heersende leer mag een zaak slechts worden terugverwezen in een limitatief aantal gevallen. Daartoe rekent de Hoge Raad tot nog toe niet het geval dat een belangenorganisatie met succes in beroep gaat tegen het niet-ontvankelijkheidsoordeel van de rechtbank op grond van art. 3:305a BW. Het hof Amsterdam heeft echter recentelijk een andere collectieve actie terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam na zijn oordeel dat de belangenorganisatie ontvankelijk was. 

Meld u aan voor de News Update Class Actions.

 

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner
Thomas de Weerd

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel
Jurre Reus

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Senior Associate