18 januari 2023
Een plastisch chirurg heeft per 31 december 2009 EUR 632.891 van zijn BV geleend. In 2010 was deze lening opgelopen tot EUR 803.414. Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de BV in 2010 haar rechten als schuldeiser voor de gehele lening heeft prijsgegeven, wat betekent dat er sprake is van een belaste winstuitdeling van het gehele bedrag van EUR 803,414. Het Hof heeft ook een boete opgelegd.
Nadat Houthoff in cassatie was gegaan, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof een onderscheid had moeten maken tussen (a) uitdelingen die plaatsvinden op het moment waarop de BV geldmiddelen aan haar aandeelhouder verstrekt, en (b) uitdelingen die pas later plaatsvinden doordat de BV de rechten die haar als schuldeiser toekomen vrijwillig prijsgeeft. Het Hof had in dat kader beter moeten motiveren of, en tot welk bedrag, de BV in 2010 een uitdeling heeft gedaan. Voorts moet men kunnen vertrouwen op een belastingaangifte die door een gerenommeerde belastingadviseur is opgesteld en ingediend. Het Hof had derhalve ook beter moeten motiveren waarom de boete gerechtvaardigd was, ondanks dat de plastisch chirurg destijds alle relevante informatie aan zijn belastingadviseur had verstrekt.
De Hoge Raad heeft de zaak voor een nadere beoordeling van deze twee punten naar een ander Gerechtshof verwezen. Deze zaak heeft geleid tot interessante nieuwe jurisprudentie over wanneer en in welke mate belaste winstuitdelingen tussen een BV en diens aandeelhouder in aanmerking dienen te worden genomen.