30 oktober 2024
De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen ("Wet OHP Landbouw") heeft tot doel producenten van landbouwproducten te beschermen tegen misbruik van inkoopmacht door grote afnemers. Nadat de Wet OHP Landbouw op 1 november 2021 in werking is getreden, hebben bedrijven tot 15 april 2022 de tijd gehad om hun bestaande afspraken daarmee in overeenstemming te brengen. In Nederland is het daarna niet lang stil gebleven. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft in drie zaken handhavend opgetreden en in twee zaken toezeggingen geaccepteerd. Ook ligt er inmiddels een uitspraak van de Geschillencommissie Oneerlijke Handelspraktijken Landbouw- en Voedselvoorzieningsketen (de "Geschillencommissie"). In deze update geven wij eerst een kort overzicht van de Wet OHP Landbouw, waarna wij stilstaan bij de recente zaken in Nederland en ten slotte de ontwikkelingen op EU-niveau en in andere lidstaten bespreken.
Achtergrond van de Wet OHP Landbouw
De Wet OHP Landbouw implementeert de Europese richtlijn 2019/633/EU (de "Richtlijn"). De Richtlijn voorziet in de harmonisatie van een minimumbeschermingsniveau voor leveranciers van landbouwproducten tegen oneerlijke handelspraktijken door afnemers. Onder leveranciers worden verstaan producenten van landbouw- en voedingsproducten en verenigingen van dergelijke producenten. Ondanks de door het Europese landbouwbeleid gestimuleerde bundeling van producenten in producentenorganisaties, is in de voedselvoorzieningsketen nog vaak sprake van ongelijke onderhandelingsposities tussen enerzijds producenten(organisaties) en anderzijds afnemers. Deze onevenwichtigheid wordt gezien als de belangrijkste oorzaak voor de oneerlijke handelspraktijken. Het gaat daarbij om praktijken die sterk afwijken van goed handelsgedrag, die in strijd zijn met de goede trouw en een eerlijke behandeling en die door één handelspartner eenzijdig worden opgelegd. De Richtlijn bevat, in navolging van de algemene richtlijn oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten (Richtlijn 2005/29/EG), een zwarte en een grijze lijst van verboden praktijken. Praktijken die op de zwarte lijst staan zijn onrechtmatig. Praktijken die op de grijze lijst staan zijn alleen onrechtmatig indien deze niet van tevoren op heldere en ondubbelzinnige wijze zijn overeengekomen. Deze regels zijn alleen van toepassing indien de leverancier aanzienlijk kleiner is dan de afnemer. De Richtlijn hanteert daarvoor relatieve omzetdrempels.
Omdat de Richtlijn een minimaal beschermingsniveau introduceert, mogen de lidstaten strengere eisen stellen. Dit is in sommige lidstaten ook gebeurd. De Nederlandse wetgever heeft er bewust voor gekozen de Richtlijn vrijwel letterlijk te implementeren in de Wet OHP Landbouw, omdat hij extra maatregelen niet noodzakelijk achtte. Enkel op het gebied van alternatieve geschillenbeslechting gaat Nederland verder dan de Richtlijn. De Richtlijn moedigt de introductie hiervan aan, maar verplicht dit niet. Nederland heeft de mogelijkheid tot alternatieve geschillenbeslechting wel in de Wet OHP Landbouw opgenomen.
De ACM is met de handhaving van de Wet OHP Landbouw belast, maar leveranciers kunnen individuele geschillen met afnemers ook aan de Geschillencommissie voorleggen, die dan een bindende uitspraak kan doen. In die uitspraak kan de Geschillencommissie een klacht geheel of gedeeltelijk (on)gegrond verklaren, schadevergoeding toewijzen, een (betalings)verplichting vaststellen, of een andere beslissing geven die zij redelijk en billijk acht. In het navolgende gaan wij in op de handhavingspraktijk van de ACM, de recente uitspraak van de Geschillencommissie en de ontwikkelingen op EU-niveau en in andere lidstaten.
Handhaving door de ACM
Er zijn momenteel drie besluiten van de ACM bekend waaruit volgt dat de betrokken partij in strijd heeft gehandeld met de Wet OHP Landbouw. Twee van deze besluiten betreffen toezeggingsbesluiten, waarin de betrokken partij toezeggingen heeft gedaan haar handelswijze in lijn te brengen met de Wet OHP Landbouw. In het derde besluit heeft de ACM onder last van een dwangsom bepaald welke stappen de afnemer moet nemen om de schending van de Wet OHP Landbouw op te lossen.
Vion (Toezeggingsbesluit)
De eerste zaak onder de Wet OHP Landbouw betreft de slachterij Vion. Naar aanleiding van berichten in de media is de ACM in november 2022 een onderzoek gestart naar Vion. Kort daarna werd bij de ACM een handhavingsverzoek ingediend door de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV), die onder meer leveranciers van Vion vertegenwoordigt. Die klacht kwam er in essentie op neer dat Vion eenzijdig de leveringsvoorwaarden zou hebben gewijzigd. Het eenzijdig wijzigen van de leveringsvoorwaarden staat op de zwarte lijst van onrechtmatige praktijken van de Wet OHP Landbouw.
Vion heeft een overeenkomst met varkenshouders gesloten waarin de voorwaarden en prijssystematiek zijn opgenomen die Vion voor de afname van varkens hanteert. Deze overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd en kan door zowel Vion als de varkenshouders tussentijds worden opgezegd. Varkenshouders hebben de keuze uit drie verschillende prijssystemen, waaronder het Prijs Index Garantiesysteem (PIG-systeem). Indien voor het PIG-systeem wordt gekozen, zijn varkenshouders verplicht om exclusief aan Vion te leveren. De prijs wordt vervolgens vastgesteld op basis van een 'mandje' van Nederlandse en buitenlandse prijsnoteringen. Op grond van in de overeenkomst opgenomen wijzigingsbevoegdheden heeft Vion in 2022 en 2023 de prijsnoteringen die relevant zijn voor de prijsbepaling aangepast. Vion voerde verder een maximering van de jaarlijkse nabetaling in.
De ACM was van mening dat deze (oude) overeenkomst op gespannen voet stond met de Wet OHP Landbouw, en meer specifiek met het verbod om eenzijdig de leveringsvoorwaarden te wijzigen. Hoewel de prijs onder het PIG-systeem in beginsel op basis van objectieve factoren werd vastgesteld, mocht Vion een sterk afwijkende prijsindicator uit het 'mandje' laten. Volgens de ACM was het niet duidelijk wanneer Vion dit mocht doen, op grond waarvan de toezichthouder oordeelde dat Vion hierdoor de prijs eenzijdig kon vaststellen. De ACM heeft vervolgens een conceptbesluit met daarin een last onder dwangsom aan Vion en de POV toegezonden. Vion heeft daarop toezeggingen voorgesteld aan de ACM, om zijn praktijk en leveringsvoorwaarden in overeenstemming te brengen met de Wet OHP Landbouw. De toezeggingen zijn eerst in concept gepubliceerd, zodat belanghebbenden (met name de betrokken varkenshouders) hierop hun zienswijze konden geven. Vervolgens heeft de ACM de toezeggingen van Vion bindend verklaard. Samengevat houden de toezeggingen in dat Vion zijn varkenshouders binnen twee weken na bekendmaking van het toezeggingsbesluit een nieuwe overeenkomst zal voorleggen, die Vion zonder instemming van de varkenshouder niet langer kan wijzigen. Verder kan Vion het prijssysteem alleen in overleg met de varkenshouder aanpassen, behalve in een specifieke situatie onder vooraf duidelijk omschreven voorwaarden en omstandigheden. Met de toezeggingen van Vion worden de twee klachten van de POV over de prijsvaststelling via het 'mandje' van prijsnoteringen en de nabetaling opgelost.
Een resterende klacht van de POV, over de wijze van berekening van de nabetaling, werd door de ACM in een apart besluit afgewezen, kort gezegd, omdat het ging om een verschil van mening over de uitleg van de overeenkomst en er geen sprake was van eenzijdige wijziging in de zin van de Wet OHP Landbouw. Daarmee was de zaak uiteindelijk in maart 2024 afgerond.
Lactalis Leerdammer (Last onder dwangsom Lactalis Leerdammer)
In juli 2022 ontving de ACM een handhavingsverzoek gericht tegen Lactalis, de maker van Leerdammer kaas. De klacht was ingediend door Leveranciersvereniging Leerdammer Collectief ("LVLC"), een vereniging van melkveehouders die exclusief leveren aan Lactalis. Volgens LVLC zou Lactalis eenzijdig de leveringsvoorwaarden wijzigen en daarnaast betalingen verlangen die geen verband houden met de levering van de producten van de leverancier. Beide praktijken staan op de zwarte lijst van de Wet OHP Landbouw.
De prijs die Lactalis aan zijn leveranciers betaalt, wordt berekend aan de hand van de samenstelling van de geleverde melk (het eiwit- en vetgehalte). Lactalis stelt de prijzen voor vet en eiwit maandelijks vast. In september 2024 kwam de ACM tot de conclusie dat Lactalis het verbod op eenzijdig wijzigen van de leveringsvoorwaarden uit de Wet OHP Landbouw overtreedt door maandelijks eenzijdig de vet- en eiwitprijzen, en daarmee de melkprijs, te bepalen zonder hiervoor een transparant systeem met de leveranciers overeen te zijn gekomen. De ACM heeft Lactalis verplicht om de leveringsvoorwaarden binnen drie maanden na publicatie van het besluit in lijn te brengen met de Wet OHP Landbouw door een transparant prijssysteem in de leveringsvoorwaarden op te nemen. Het moet voor de leverancier van tevoren duidelijk zijn hoe de melkprijs tot stand is gekomen, en de berekening moet door de leverancier te controleren zijn. Indien Lactalis in gebreke blijft om aan de lastgeving te voldoen, verbeurt Lactalis een dwangsom ter hoogte van EUR 175.000 per maand, met een maximum van EUR 1.050.000. Lactalis is daarmee aan zet.
Het tweede element in de klacht van LVLC (het verlangen van betalingen die geen verband houden met de levering van het product van de leverancier) had betrekking op de contributie voor brancheorganisatie ZuivelNL die via de leveringsvoorwaarden van Lactalis bij de leveranciers in rekening wordt gebracht. Dit element is door de ACM behandeld in een separaat besluit betreffende ZuivelNL.
ZuivelNL (Toezeggingsbesluit)
ZuivelNL is de ketenorganisatie van de zuivelsector in Nederland. Als onderdeel van zijn activiteiten ontplooit ZuivelNL gezamenlijke initiatieven ten behoeve van melkveehouders en zuivelondernemingen, die worden gefinancierd met contributies van melkveehouders en zuivelondernemingen. Kort gezegd worden deze contributies via de leveringsvoorwaarden van zuivelondernemingen bij de melkveehouders in rekening gebracht en vervolgens aan ZuivelNL afgedragen.
In de klacht van LVLC tegen Lactalis wordt gesteld dat de betalingen van Lactalis aan ZuivelNL geen verband houden met de verkoop van melk door melkveehouders en daarmee in strijd zijn met de Wet OHP Landbouw. Na gesprekken met de ACM heeft ZuivelNL toegezegd de naleving van de Wet OHP Landbouw duidelijker te presenteren en te borgen, voornamelijk door duidelijk te beschrijven aan welke activiteiten de contributie wordt besteed en waartoe deze activiteiten dienen. Een groot deel van deze activiteiten ziet immers op onderzoeken en instrumenten die melkveehouders in staat stellen om melk te leveren die aan de wettelijke vereisten voldoet. Daarmee is dus wel sprake van een verband met de verkoop van melk door de melkveehouder.
ZuivelNL heeft toegezegd om:
- de contributie die door melkveehouders wordt opgebracht enkel in te zetten voor activiteiten die verband houden met de levering van melk en die in elk geval ten goede komen aan de melkveehouder;
- dit inzicht te delen met de melkveehouders en openbaar te maken;
- voornoemde uitsplitsing in zijn jaarrekening jaarlijks te laten controleren door een accountant;
- de hoogte van de contributie van de melkveehouders om de drie jaar te herijken in het licht van de Wet OHP Landbouw; en
- de ACM gedurende de periode 2024 tot en met 2027 jaarlijks proactief te informeren over de uitvoering van de hiervoor genoemde punten.
De verduidelijkingen in de presentatie van de activiteiten van ZuivelNL en rapportage daarover maken het volgens de ACM inzichtelijker voor de melkveehouders waar hun contributie voor wordt gebruikt. Dit onderdeel van de klacht van LVLC is daarmee afgewezen op grond van prioritering.
Commentaar besluiten ACM
Opvallend aan deze precedenten is dat de ACM geen boetes heeft opgelegd maar stuurt op gedrag door toezeggingen te aanvaarden, soms met (de dreiging van) een last onder dwangsom als stok achter de deur. Dat is een passender middel bij de toepassing van nieuwe wetgeving. Het valt echter niet uit te sluiten dat de ACM in de toekomst minder mild zal zijn. Wat de uitleg van de Wet OHP Landbouw betreft, lijkt de ACM een zeer ruime uitleg voor te staan. Zo lijkt de ACM in het verbod op het eenzijdig wijzigen van de leveringsvoorwaarden ook een transparantieverplichting te lezen, terwijl de wettekst en geschiedenis daar geen aanknopingspunt voor lijken te bieden. Tot slot valt op dat de ACM in alle zaken minstens een jaar nodig heeft om een besluit te nemen en voor de besluiten over ZuivelNL en Lactalis zelfs ruim twee jaar heeft uitgetrokken. Deze looptijd komt overeen met andere besluiten van de ACM die complexe materie betreffen.
Uitspraak van de Geschillencommissie
Vreugdenhil (Uitspraak geschillencommissie)
Vreugdenhil is een producent van melkpoeder en neemt in dat kader melk af van zijn leveranciers. In de inkoopwaarden van Vreugdenhil, die voor al zijn leveranciers gelden, is bepaald dat Vreugdenhil maandelijks de melkprijs voor de leverancier vaststelt. Indien de leverancier de overeenkomst met Vreugdenhil wil opzeggen, geldt een opzegtermijn van twaalf maanden. De leverancier is van mening dat de inkoopvoorwaarden in strijd zijn met de Wet OHP Landbouw, omdat Vreugdenhil de maandelijkse melkprijs eenzijdig zou vaststellen zonder dat de afnemers kunnen controleren welke factoren tot die prijs hebben geleid.
De Geschillencommissie oordeelde dat Vreugdenhil het verbod op het eenzijdig wijzigen van leveringsvoorwaarden heeft overtreden. Volgens de Geschillencommissie is de vaststelling van de melkprijs door Vreugdenhil niet transparant, begrijpelijk en controleerbaar voor de leverancier, terwijl de leverancier wel aan een opzegtermijn van twaalf maanden is gebonden. Dit is volgens de Geschillencommissie onrechtmatig. De klacht van de leverancier is daarom gegrond verklaard. Vreugdenhil moet voor 1 januari 2025 zijn inkoopvoorwaarden zo aanpassen dat de maandelijkse melkprijs op een transparante, begrijpelijke en controleerbare wijze wordt vastgesteld. Ook moet Vreugdenhil de opzegtermijn terugbrengen van twaalf naar zes maanden.
De uitspraak van de Geschillencommissie wordt een bindend advies, indien het geschil niet binnen drie maanden na publicatie van de uitspraak bij de rechtbank aanhangig wordt gemaakt. Als Vreugdenhil de uitspraak dan niet nakomt, heeft de leverancier de mogelijkheid om nakoming van het bindend advies bij de civiele rechter te vorderen. Als Vreugdenhil het geschil echter binnen drie maanden voorlegt aan de civiele rechter, kan hangende dit geschil geen naleving van de uitspraak van de Geschillencommissie worden gevorderd.
De uitspraak van de Geschillencommissie over Vreugdenhil en het besluit van de ACM inzake Lactalis vertonen veel gelijkenissen. Sommige passages uit de uitspraak lijken te zijn overgenomen uit het besluit. Bovendien werd de uitspraak van de Geschillencommissie slechts enkele dagen na het besluit inzake Lactalis gepubliceerd. Het is onduidelijk of dit het resultaat is van overleg en/of afstemming met de ACM. Als dit het geval zou zijn, roept dit de vraag op hoe een dergelijke afstemming zich verhoudt met de onafhankelijke positie van de Geschillencommissie.
Europese ontwikkelingen
Spanje valt op door de actieve aanpak van oneerlijke handelspraktijken. Van de ongeveer 1400 onderzoeken die in 2022 door handhavingsautoriteiten in Europa uit eigen beweging zijn verricht nam de Spaanse er ruim 1100 voor haar rekening (in 2023: 830 van de 1107). Verder heeft Polen in 2023 een opvallend hoge boete van ruim EUR 20 miljoen aan een afnemer opgelegd vanwege oneerlijke handelspraktijken, terwijl de overige lidstaten slechts EUR 2 miljoen aan boetes oplegden. Opvallend is ook dat de handhaving van de ACM zich vooral richt op oneerlijke handelspraktijken in de zuivelindustrie terwijl de focus in andere lidstaten overwegend is gericht op praktijken op retailniveau.
De Europese Commissie (de "Commissie") is momenteel bezig via een enquête de doeltreffendheid van de door de lidstaten genomen maatregelen te beoordelen. Leveranciers kunnen deze enquête tot 17 december 2024 invullen. De Commissie zal de resultaten van het onderzoek in 2025 presenteren, indien nodig in combinatie met wetgevingsvoorstellen. Het onderzoek naar de doeltreffendheid van de Richtlijn is onderdeel van een bredere strategie om de positie van leveranciers in de toeleveringsketen van landbouw- en voedingsproducten te versterken. Andere onderdelen zijn erop gericht de grensoverschrijdende handhaving bij oneerlijke handelspraktijken te verbeteren en de Europese verordening 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten op specifieke punten aan te passen.