Het Hof van Justitie van de Europese Unie velt twee belangrijke arresten in zaken over private handhaving van mededingingsrecht in de EU
7 augustus 2024

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft onlangs uitspraak gedaan in twee belangrijke zaken over grensoverschrijdende mededingingsprocedures in de EU. Het HvJ EU heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de Europese beginselen met betrekking tot de civiele handhaving van Europees mededingingsrecht en de Europese beginselen met betrekking tot internationaal privaatrecht. In deze twee zaken ging de rechtszekerheid die met instrumenten van internationaal privaatrecht inzake rechterlijke bevoegdheid en betekening wordt gediend boven doelstellingen van civiele handhaving, zoals afschrikking en volledige schadevergoeding. Voor de voorspelbaarheid van geldige betekening en van de rechterlijke bevoegdheid is het van het grootste belang aan welke rechtspersonen wordt betekend en/of welke rechtspersonen worden gedagvaard. Dit weegt zwaarder dan een verdere tegemoetkoming aan eisende partijen, en om die reden werd het begrip 'economische eenheid' dat in het mededingingsrecht wordt gehanteerd om verschillende entiteiten binnen een groep als één geheel te beschouwen en dezelfde 'onderneming' waarop de Europese mededingingsregels van toepassing zijn in deze zaken niet doorgetrokken naar rechterlijke bevoegdheid en betekening.

Volgens de vaste rechtspraak van het HvJ EU over inbreuken op artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kan een rechtspersoon die niet rechtstreeks aan een inbreuk van artikel 101 VWEU heeft deelgenomen en geen adressaat van het betreffende besluit van de Europese Commissie (EC) is alsnog aansprakelijk worden gehouden. Het HvJ EU vereist dat deze rechtspersoon een economische eenheid vormt met de in dat besluit vastgestelde inbreukmaker (Sumal, C-882/19). In zijn twee recente uitspraken in MOL/Mercedes-Benz Group, C-425/22, en Volvo/Transsaqui, C-632/22, heeft het HvJ EU de toepassing van het begrip 'economische eenheid' voor respectievelijk het vaststellen van rechterlijke bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 2 van de herschikte EEX-verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012) en voor de betekening en kennisgeving van stukken op grond van de Betekeningsverordening (Verordening (EG) nr. 1393/2003) van de hand gewezen. Beide uitspraken betreffen een vervolgprocedure op basis van het schikkingsbesluit van de EC in Vrachtwagens, dat aan zowel Mercedes-Benz Group als AB Volvo was gericht (EC-besluit C(2016) 4673 final).

MOL/Mercedes-Benz Group (C-425/22)

Indien enkel de dochterondernemingen van een moedermaatschappij schade hebben geleden als gevolg van een inbreuk, kan de moedermaatschappij niet haar eigen maatschappelijke zetel als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan als bevoegdheidsgrond aanvoeren

MOL is een in Hongarije gevestigde moedermaatschappij met meerdere dochtervennootschappen in verschillende lidstaten. Deze dochterondernemingen hebben tijdens de inbreukperiode rechtstreeks vrachtwagens van Mercedes-Benz Group gekocht of geleased. MOL heeft bij een Hongaarse rechter een vordering tegen Mercedes-Benz Group ingesteld tot vergoeding van de schade die zij stelde te hebben geleden omdat haar dochterondernemingen te veel hadden betaald. MOL heeft zich daarbij gebaseerd op het begrip 'economische eenheid' dat in de rechtspraak van het HvJ EU over Europees mededingingsrecht is ontwikkeld. Volgens MOl waren de Hongaarse gerechten bevoegd, omdat de plaats van haar maatschappelijke zetel als centrum van de economische en vermogensbelangen van MOL de plaats is waar de schade zich heeft voorgedaan. De plaats waar de schade zich heeft voorgedaan is een bevoegdheidsgrond (artikel 7 lid 2 EEX-Vo (herschikt)).

Het HvJ EU ging hier niet in mee. Wanneer de markt die wordt beïnvloed door de mededingingsbeperkende gedragingen zich bevindt in de lidstaat op het grondgebied waarvan de vermeende schade zich zou hebben voorgedaan, moet de plaats waar de schade is ingetreden worden geacht zich in die lidstaat te bevinden. Schade die het indirecte gevolg is van de schade die oorspronkelijk is geleden door andere personen op een andere plaats dan die waar de indirecte schade is geleden, kan niet leiden tot rechterlijke bevoegdheid. Het HvJ EU benadrukte dat in de onderhavige zaak enkel de dochtermaatschappijen rechtstreeks schade hadden geleden. MOL zelf had geen vrachtwagens van Mercedes-Benz Group gekocht.

Het HvJ EU verwierp ook de omgekeerde toepassing van het begrip 'economische eenheid' zoals door MOL was betoogd: dit begrip is slechts van toepassing op de groep van verweerster in haar hoedanigheid van adressaat van het Europese mededingingsrecht, en niet op de groep van de eisende partijen. De rechterlijke instanties van de lidstaat waar de betrokken markt zich bevindt zijn het best geplaatst om schadevorderingen te onderzoeken. Het HvJ EU benadrukte ook dat het feit dat het begrip 'economische eenheid' niet van toepassing zou zijn bij de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid de vermeende slachtoffers van een mededingingsverstorende gedraging niet belet om hun rechten op schadevergoeding te doen gelden. Zij kunnen altijd de rechter van de woonplaats van de inbreukmaker aanzoeken. Volgens het HvJ EU staan de doelstellingen van nabijheid, voorzienbaarheid van de bevoegdheidsregels en samenhang tussen het bevoegde gerecht en het toepasselijke recht, alsook de bestaande afwezigheid van belemmeringen voor de mogelijkheid om vergoeding te vorderen van schade als gevolg van een inbreuk op het Europese mededingingsrecht die een lid van de economische eenheid treft, in de weg aan een omgekeerde toepassing van het begrip 'economische eenheid'.

Op basis van de bovenstaande overwegingen oordeelde het HvJ EU dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, oftewel de plaats waar de schade in dit geval is ingetreden, niet mede ziet op de maatschappelijke zetel van de moedermaatschappij die een vordering instelt tot vergoeding van schade die uitsluitend door haar dochterondernemingen is geleden als gevolg van een inbreuk op Europees mededingingsrecht, ook niet wanneer de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen deel uitmaken van dezelfde economische eenheid.

Volvo/Transsaqui (C-632/22)

Een gerechtelijk stuk gericht aan de moedermaatschappij kan niet op het adres van de dochteronderneming worden betekend, ook niet indien zij een economische eenheid vormen

Transsaqui had in Spanje een vordering ingesteld tegen de Zweedse verweerster AB Volvo ter vergoeding van kartelschade die zij stelde te hebben geleden met de aankoop van twee Volvo vrachtwagens. Transsaqui had de dagvaarding om te verschijnen in de procedure laten betekenen op het adres van de zetel van Volvo España, de dochteronderneming van AB Volvo in Madrid (Spanje). Zij heeft niet geprobeerd de dagvaarding aan AB Volvo in Zweden te betekenen. Een afschrift van het verzoekschrift is op het adres van Volvo España ontvangen. Deze werd door Volvo España geweigerd. De Spaanse rechter heeft vervolgens een beslissing gewezen waarin hij op basis van het beginsel uit het Europese mededingingsrecht van 'economische eenheid' aanvaardde dat AB Volvo rechtsgeldig op de vestigingsplaats van haar dochteronderneming in Spanje kon worden gedagvaard. De Spaanse rechter heeft vervolgens bij verstek een beslissing gewezen en AB Volvo veroordeeld de gevorderde schadevergoeding te betalen. De hoogste rechterlijke instantie in Spanje heeft de zaak echter naar het HvJ EU verwezen. Kort samengevat moest het HvJ EU de vraag beantwoorden of stukken die aan een moedermaatschappij zijn gericht aan een lokale dochteronderneming kunnen worden betekend, gelet op het begrip 'economische eenheid' en teneinde de kosten van civiele handhaving voor eisende partijen tot een minimum te beperken.

Het stellige antwoord van het HvJ EU was nee. Het HvJ EU oordeelde dat de omstandigheid dat een dochteronderneming en de moedermaatschappij een en dezelfde economische eenheid vormen in de zin van de HvJ EU-uitspraak in Sumal, niet betekent dat die dochteronderneming uitdrukkelijk door de moedermaatschappij is gemachtigd of aangewezen als een persoon die bevoegd is om namens haar stukken in ontvangst te nemen. Het HvJ EU wees op het belang van het waarborgen dat stukken daadwerkelijk en snel worden ontvangen door middel van betekening aan de verweerder. Met dit vereiste wordt het in artikel 47 van het EU-Handvest neergelegde recht op effectieve rechterlijke bescherming geëerbiedigd. De vermeende benadeelde van een inbreuk waarbij een economische eenheid betrokken is, kan zich er dan ook niet op beroepen dat een dergelijke eenheid bestaat om de voor de moedermaatschappij bestemde stukken te betekenen op het adres van dier dochteronderneming in een andere lidstaat. Het HvJ EU benadrukte dat een vermeende benadeelde van een inbreuk waarbij een economische eenheid betrokken is een schadevordering kan instellen tegen de moedermaatschappij of tegen een dochteronderneming van die vennootschap in de lidstaat waar die partij en die dochteronderneming zijn gevestigd. Hiermee kan de vermeende benadeelde vermijden eventuele kosten voor de vertaling of de betekening van gerechtelijke stukken in een andere lidstaat op zich te moeten nemen. Met andere woorden: het HvJ EU heeft in wezen overwogen dat de meerwaarde voor een eisende partij om stukken aan een andere entiteit te betekenen dan aan de partij aan wie de stukken zijn gericht zeer beperkt is, waarbij een eerlijk proces nu juist vereist dat gerechtelijke stukken die voor een bepaalde persoon bestemd zijn daadwerkelijk en doeltreffend aan die persoon moeten worden afgegeven.

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Rotterdam
Advocaat | Partner